Jan Remco Theodoor Campert (Spijkernisse, 15 augustus 1902 - Neuengamme, Duistland, 12 januari 1943) was een Nederlands journalist, dichter, schrijver en verzetsman
5 maart 1941
Een cel is maar twee meter lang
En nauw twee meter breed,
Wel kleiner nog is het stuk grond
Dat ik nu nog niet weet,
Maar waar ik naamloos rusten zal,
Mijn makkers bovendien,
Wij waren achttien in getal,
Geen zal den avond zien.
O lieflijkheid van lucht en land
Van Hollands vrije kust
Eens door den vijand overmand
Vond ik geen uur meer rust.
Wat kan een man, oprecht en trouw,
Nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
En strijdt den ijd'len strijd.
Ik wist de taak, die ik begon,
Een taak van moeiten zwaar,
Maar 't hart, dat het niet laten kon,
Schuwt nimmer het gevaar.
Het weet hoe eenmaal in dit land
De vrijheid werd geëerd
Voordat die vloekb're schennershand
Het anders heeft begeerd,
Voordat die eden breekt en bralt
Het misselijk stuk bestond,
En Hollands landen binnenvalt
En brandschat zijnen grond;
Voordat die aanspraak maakt op eer
En zulk Germaans gerief,
Ons volk dwong onder zijn beheer
En plunderde als een dief.
De Rattenvanger van Berlijn
Pijpt nu zijn melodie;
Zo waar als ik straks dood zal zijn,
De liefste niet meer zie,
En niet meer breken zal het brood
Noch slapen mag met haar,
Verwerpt al wat hij biedt of bood
Die sluwe vogelaar!
Gedenkt, die deze woorden leest
Mijn makkers in den nood,
En die hen nastaan 't allermeest,
In hunnen rampspoed groot,
Gelijk ook wij hebben gedacht
Aan eigen land en volk
Er komt een dag na elke nacht,
Voorbij trekt ied're wolk.
Ik zie hoe 't eerste morgenlicht
Door 't hoge venster draalt
Mijn God, maak mij het sterven licht,
En zo ik heb gefaald,
Gelijk een elk wel falen kan,
Schenk mij dan Uw gena,
Opdat ik heenga als een man,
Als 'k voor de lopen sta…